Natuurwaarden

Natuurwaarden

Verschillende biotopen

In het kader van het veldonderzoek hebben we per seizoen het gebied de Leunse Paes diverse keren bezocht. Het gebied bevat enkele duidelijk te onderscheiden biotopen:

  1. De Bult
  2. Weide
  3. Oostrumse beek met oever
  4. Droog bos
  5. Oerbos (nat bos)

De natuurwaarden van de vijf boven-genoemde biotopen (afbeelding 1) behandelen we achtereenvolgens in deze paragraaf. De biotopen de Bult en het droge bos beschrijven we wat oppervlakkiger omdat ze relatief jong zijn en duidelijk door mensen-hand beïnvloed. We gaan wat dieper in op de biotopen Oostrumse beek met oever, weiland en oerbos omdat deze interessanter zijn qua flora en fauna.

Afbeelding 1

Biotoop ‘De Bult’

Op de kunstmatig aangelegde bult komen we de volgende aangeplante bomen en struiken tegen: Meidoorn, Sleedoorn, Gelderse Roos, Hondsroos, Kardinaalsmuts, Els, Berk en Wilg. Spontaan zijn bramen, brandnetels, akkerwindes herderstasje, rode en witte klaver, Canadese guldenroede, harig wilgenroosje, grote teunisbloem, gewone rakket, valse kamille en boerenwormkruid.

Tussen de bomen en struiken loopt een pad. De begroeiing aan weerszijden van het pad is afgezet met prikkeldraad, zodat de koeien ze niet kan betreden. Aan het eind van de bult is een mooi uitzichtpunt met een bankje en een informatiebord (afbeelding 2). Vanuit dit uitzichtpunt heeft de bezoeker een mooi overzicht over het weiland en de Oostrumse beek (afbeelding 3).

Afbeelding 2

Afbeelding 3

Biotoop weiland

Een weiland, wei, of weide is een stuk open grasland, dat gebruikt wordt om vee te laten grazen. Weiden kunnen in cultuur gebracht zijn en bij een boerderij horen, maar ook in het wild is veel weideland.

Het aandeel grasland in het totale oppervlak van Nederland is aanzienlijk: ongeveer de helft. Verreweg het grootste deel van het grasland wordt als weide gebruikt voor vee of als hooiland. De weide wordt in de meeste gevallen intensief gebruikt en bestaat vaak uit grassoorten, die snel groeien en waarvan Engels raaigras het hoofdbestanddeel uitmaakt.

De weide in de Leunse Paes was voor de herinrichting een intensief door melkvee begraasd stuk weiland. Nu krijgt het weer een natuurlijk aanzien, doordat het extensief wordt begraasd en de natuur zijn gang mag gaan. (afbeelding 4).

Beekbegeleidende graslanden, waar de weide in de Leunse Paes onder valt, zijn gelegen op vochtige tot natte bodems in het agrarisch cultuurlandschap. Deze graslanden worden bij een goede kwaliteit gekenmerkt door variatie in structuur (ruigte en plaatselijk struweel, hogere en lage vegetatie) en een kruidenrijke graslandbegroeiing die rijk is aan kleine fauna. Gradiënten binnen (grond)waterpeil en voedselrijkdom zorgen voor diverse vegetatietypen.

Kenmerkende of bijzondere soorten van schralere beheertypen ontbreken grotendeels, maar graslanden zijn vaak wel rijk aan minder zeldzame soorten. Het type is onder andere van belang voor vlinders en andere insecten, vogels en kleine zoogdieren.

Wanneer je over het weiland in de Leunse Paes kijkt zie je in eerste instantie veel akkerdistels, paardenbloemen, en brandnetels.

Door de begrazing van de koeien zal de akkerdistel (afbeelding 5) geleidelijk aan minder worden en krijgen andere planten de kans om zich te ontwikkelen.

De akkerdistel wordt door boeren als lastig onkruid ervaren. Ze zaaien gemakkelijk uit en maken ondergrondse uitlopers die nieuwe planten vormen. Voor de natuur is de akkerdistel echter waardevol, omdat de plant door de aanwezige nectar veel wordt bezocht door de honingbij, kortsprietwespbij, gewone koekoekshommel, aardhommel en diverse vlinders. Daarnaast bieden de lastige toegankelijke distelhaarden broedplaatsen aan meerdere vogelsoorten, onder meer aan de putter, vink en veldleeuwerik.

Ook de brandnetel is bij de meeste mensen minder geliefd, maar voor de natuur zeer waardevol. Op de brandnetel komen ongeveer 50 vlindersoorten voor. De atalanta, dagpauwoog, kleine vos, gehakkelde aurelia, enkele uiltjes en het landkaartje leven alleen van de grote brandnetel.

De weide doet dienst als fourageergebied voor diverse vogels en zoogdieren zoals grauwe gans, reiger, das en vos.

Op nattere plekken in de wei staat veel pitrus, dat ook door het rundvee wordt gegeten (afbeelding 6).

Naast deze vegetatie hebben we nog andere planten waargenomen in de weide, namelijk moerasrolklaver, grote teunisbloem, gewone brunel, wilde cichorei, gewone raket, boerenwormkruid, sint janskruid, knoopkruid, rode en witte klaver, valse kamille, akkermelkdistel, kruipende boterbloem, akkerwinde, echte koekoeksbloem, lidrus, egelboterbloem, watermunt, moerasrolklaver, moeraswalstro, pinksterbloem en vele soorten grassen, zoals Engels raaigras, timotee, grote vossenstaart, kweek, kropaar en ruw beemdgras.

Afbeelding 4

Afbeelding 5

Afbeelding 6

Biotoop Oostrumse beek met oever

Een beek is een min of meer natuurlijke stroom ondiep water die vanuit een oorsprong stroomafwaarts vloeit. Een vuistregel om te bepalen of een waterloop nu een rivier of beek genoemd moet worden, is dat een beek op alle plaatsen doorwaadbaar is en een rivier slechts op enkele plekken.

De Oostrumse beek is een laaglandbeek, die normaliter wordt gevoed door hemelwater en uittredend grondwater (kwel). Ze kenmerken zich door een gering verval en lage stroomsnelheid.

In natuurlijke vorm meanderen en kronkelen de beeklopen door het landschap en zijn meestal beschaduwd door aangrenzende begroeiing met bomen. Tegenwoordig komen nauwelijks nog natuurlijke laaglandbeken voor, waar menselijk ingrijpen beperkt is gebleven.

Dit geldt ook voor de Oostrumse beek die in de jaren ’60 bijna geheel werd gekanaliseerd, om pas in 2005 weer gedeeltelijk te worden heringericht tot een ‘natuurlijke’ beek. Alleen de benedenloop van de beek (op Landgoed Geijsteren) is grotendeels nog natuurlijk.

Laaglandbeken zijn in het dekzandlandschap (laagland) te vinden in Noord- en Midden-Limburg, Oostelijk Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel en Drenthe. In West Europa zijn laaglandbeken altijd relatief zeldzaam geweest omdat ze alleen in de dekzandgebieden voorkomen.

Het milieu van een laaglandbeek wordt gekenmerkt door lagere zomer- en hogere winter-waterstanden en door periodiek hoge regenwaterafvoeren met snelle stroming, ook in de zomer. Met hoog water worden veel waterdieren en ook plantendelen stroomafwaards meegesleurd. Tijdens extreem droge perioden en zeer lage waterstanden wordt de Oostrumse beek door menselijk ingrijpen gevoed met maaswater via het peelkanaal.

Het dwarsprofiel van een natuurlijke laaglandbeek is asymmetrisch met zandbanken, overhangende oevers, aangeslibde rustig stromende tot stilstaande plekken en plaatselijk stroomversnellingen met fijne grindbankjes.

Verder is er veel organisch materiaal aanwezig in de vorm van boomstammen, takken, bladpakketten, afzettingen van dood organisch materiaal en slibzones. Dit leidt tot een rijke mozaïek aan habitats voor het waterleven.

De Oostrumse beek in de Leunse Paes was volop in ontwikkeling naar een meer natuurlijk profiel. Echter recente ingrepen (verdieping en verbreding) hebben de beek weer een stap teruggezet.

De beek meandert wel door het landschap, echter het dwarsprofiel is door de mechanische ingreep niet meer asymmetrisch (afbeelding 9).

De beek is nu nagenoeg overal even diep en de oevers hebben aan beide zijden nagenoeg gelijke helling. Als de natuur weer vrij zijn gang zou mogen gaan, duurt het toch vele jaren voordat de natuur deze ingrepen heeft hersteld en de beek zich weer ontwikkelt tot een meer natuurlijke laaglandbeek (afbeelding 10).

De ontwikkeling van de watervegetatie in laaglandbeken is beperkt tot het in plukken voorkomen van enkele stromingsminnende planten.

Een kenmerkende soort in zwak stromend water is drijvende waterweegbree (Luronium natans), een habitatrichtlijn-soort.

Deze soort hebben wij echter niet zelf waargenomen. Het is ons onbekend of de soort in de Leunse Paes aanwezig is, aangezien we niet toegekomen zijn aan inventarisatie van waterplanten. We hebben alleen een inventarisatie van oeverplanten uitgevoerd.

De soorten die wij in en langs de beek hebben aangetroffen, zijn onder andere: riet, pijlkruid, grote lisdodde, brede waterpest, mannagras, gele plomp, kikkerbeet, blaartrekkende boterbloem, moerasvergeet-mij-nietje, waterpeper, grote egelskop, zwanenbloem, moeraswalstro, wolfspoot, perzikkruid, springbalsemien, gewone kattenstaart, moerasspirea, nagelkruid, gevleugeld of driedelig tandzaad, pinksterbloem, bitterzoet, valeriaan, grote waterweegbree, echte koekoeksbloem, moerasandoorn, zachte dravik, watermunt, egelboterbloem, moerasrolklaver, zwart tandzaad, wolfspoot en ridderzuring. Aan de oever staan volop wilgen en berken.

In en op de beek zijn we de volgende fauna tegengekomen: watermijt, bloedzuigers, waterpissebed, vlokreeft, ruggezwemmertje of bootsmannetje, muggenlarven, grondel. schaatsenrijder, vijverloper, schrijvertjes.

Het waterschap heeft in 2010 een visstandbemonstering in de Oostrumsebeek uitgevoerd. In de Leunse Paes zijn 12 vissoorten aangetroffen, te weten alver, baars, bermpje, blankvoorn, brasem, kleine modderkruiper, kolblei, rietvoorn, riviergrondel, snoek, vetje en zeelt. Bijna alle gewenste vissoorten zijn aanwezig.Regionaal zeldzame vissoorten zijn niet aangetroffen.

In het heringerichte traject in de Leunse Paes zijn laagtes gegraven die al snel onderlopen bij een hogere afvoer. De visstand profiteert hier sterk van. 42% van de totale vangst in de Oostrumsebeek is gevangen op deze ondergelopen delen tussen de vegetatie. Het betroffen vooral grote scholen jonge vis. De laagtes in de Leunse Paes functioneren duidelijk als paai- en opgroeigebied voor vissen. Door de abundante oevervegetatie is er voldoende schuilgelegenheid voor jonge vis en kunnen volwassen vissen hun eieren afzetten. Ook de snoek profiteert flink van het grote aanbod aan eten. Het aanleggen van laagtes naast de beek die onder lopen bij hogere afvoeren is sterk aan te raden wil men een beeksysteem ecologische herstellen.

Bij de beek hebben we weidebeekjuffer, vuurjuffer, grote keizerlibel, heidelibel, breedscheenjuffer zien vliegen. In het riet is regelmatig de rietgors te horen en te zien. De blauwe reiger is jaarrond aanwezig en de zilverreiger foerageert met name in de winterperiode. Ook de ijsvogel hebben we gesignaleerd, alsmede een ooievaar. Daarnaast komen veel beversporen voor.

Afbeelding 7

Afbeelding 8

Afbeelding 9

Afbeelding 10

Biotoop droge bos

Het overgrote deel van de droge bossen in Nederland is aangeplant of heeft zich spontaan gevestigd in de afgelopen anderhalve eeuw. Voor een bosecosysteem zijn ze dan betrekkelijk jong. Dit leidt ertoe dat de droge bossen niet erg structuurrijk zijn, dus zonder open plekken en zonder een goed ontwikkelde struik en kruidlaag.

Dit geldt ook voor het droge bos in de Leunse Paes. Het droge bos is aangeplant in de jaren ’60 als compensatie voor de ruilverkaveling. De aanwezige bomen zijn bijna allemaal van dezelfde leeftijd.

Bij de term droge bos willen we wel een opmerking plaatsen: de grondwaterstand in het ‘droge bos’ is behoorlijk hoog. We noemen dit bos het droge bos omdat het relatief droger is dan de omringende gronden (weiland, oever en moerasbos). Het droge bos is echter geen typisch droog bos, aangeplant met grove den, zoals dat in Zuid Nederland op veel plaatsen voorkomt.

De boomlaag van het droge bos in de Leunse Paes wordt gedomineerd door meerdere Europese loofboomsoorten, met name zomereik, witte abeel en berk.

Als struiklaag komen voor vlier, hazelaar, inlandse vogelkers, sporkehout en hulst.

Het droge bos wordt veelvuldig bezocht door de koeien. De aarde is flink omgewoeld, met flinke loopsporen en een grote hoeveelheid uitwerpselen. De koeien houden het bos open doordat ze de takken van de bomen en struiken aan de onderkant afvreten. Een kruidenlaag is door begrazing en betreding niet (meer) aanwezig (afbeelding 11).

In het droge bos mag de natuur zijn gang gaan, dood hout blijft liggen. Daardoor komen in het droge bos veel paddenstoelen voor. Meer dan 90 procent van de afbraak van de organische reststoffen gebeurt door schimmels. Zonder hen zou het bos in zijn eigen afval omkomen. We hebben zowel saprotrofe soorten, mycorrhiza als parasieten aangetroffen.

Saprotrofen leven van dood organisch materiaal, zoals hout en strooisel. Het zijn de recyclers van het bos. In de koolstof- en nutriëntenkringloop zijn zij als een van de weinige organismen in staat om met behulp van enzymen, houtstof (lignine) en celstof of (cellulose) af te breken en om te zetten in voor zichzelf en andere levensvormen bruikbare stoffen. Hieronder vallen inktzwammen, houtzwammen, stinkzwammen, trilzwammen en bundelzwammen.

Mycorrhiza of schimmelwortel gaat een symbiotische samenlevingsvorm aan tussen schimmel en boomwortels, waarbij onder andere uitwisseling van in water oplosbare voedingsstoffen plaatsvindt. Hieronder vallen aardappelbovisten en amanieten.

Parasieten leven ten koste van de plant, waarbij de plant uiteindelijk ook kan sterven. Een goed voorbeeld hiervan is de honingzwam.

Afbeelding 11

Biotoop moerasbos

Het moerasbos in de Leunse Paes, is van het bostype elzenbroekbos (afbeelding 45). Elzenbroekbos is te vinden op plaatsen met een permanent hoog grondwaterpeil, dat niet daalt tot beneden 20 cm onder het maaiveld. Het zijn ondoordringbare gevarieerde bossen met diverse boomsoorten. In het moerasbos in de Leunse Paes staan veel verschillende bomen zoals zwarte els, ruwe berk, gewone es, hazelaar, appel, vlier, wilg en de zomereik. De bomen zijn circa 25 m hoog. Deze hoogte wordt alleen bereikt in beekdalen.

Het bostype is zowel nationaal als internationaal zeldzaam. De natuurwaarde van broekbos is groot. Broekbossen vertonen een grote variatie in soortensamenstelling.

De kruidlaag bevat een aantal karakteristieke soorten van vochtige milieus, zoals grote zeggen als Elzenzegge of hoog opschietende moerasplanten als Gele lis of Grote kattenstaart. Verder zijn wij tegengekomen: hondsdraf, groot springzaad, vogelmuur, moesdistel, kale jonker, harig knopkruid, klein hoefblad, purperen klaver, wolfspoot, haagwinde, kamperfoelie, framboos, mannetjesvaren, vrouwtjesvaren.

Wat opvalt is dat de planten in de kruidlaag relatief groot zijn. Zowel bladgrootte als planthoogte zijn groter dan gemiddeld. Dit wordt veroorzaakt door de hoge (lucht)vochtigheid en het relatief beschutte milieu (weinig wind en betreding, geen begrazing).

Vaak is de bodem rond de stam hoger gelegen en komen soorten van drogere standplaatsen voor. Daar concentreert zich vaak een moslaag.

Ook komen in het broekbos een groot aantal paddenstoelen voor, met name saprotrofe soorten.

Broekbossen vertegenwoordigen belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ze vormen een kenmerkend onderdeel van het beekdallandschap zoals dat in grote delen van Nederland vanaf de late middeleeuwen tot rond 1900 heeft bestaan. Het broekbos was aanwezig op de meest laaggelegen delen van de beekdalen die door langdurige hoge waterstanden niet als grasland konden worden gebruikt.

De broekbossen werden meestal beheerd als hakhout dat vele gebruiksdoelen kende, zoals brandhout, bonenpalen, weidepalen en dergelijke. Het hakhoutbeheer vond meestal ’s winters plaats, tijdens strenge vorstperioden, omdat het bos vanwege de hoge waterstanden ‘s zomers niet of nauwelijks toegankelijk was. Het hakhoutbeheer is in de meeste broekbossen rond 1950 gestaakt, waardoor er nu vooral doorgeschoten hakhout aanwezig is, de zogenoemde gestoelde bomen met meerdere stammen (afbeelding 13).

Midden in het bos was vroeger een weiland. Dit lijkt nu vreemd, maar in het verleden vormden natte hooilanden, weilanden en broekbos een afwisselend geheel.

Bij een groepje oude eikenbomen in het midden van het moerasbos, kunnen we in twee bomen nog wat van de oude afrastering van dit weiland zien. Het weiland is echter geheel door de natuur heroverd en niet meer als zodanig herkenbaar.

In het moerasbos is tijdens een ruil-verkaveling in de jaren ‘60 van de vorige eeuw als natuurcompensatie een eendenvijver aangelegd (afbeelding 14).

De tijdens de graafwerkzaamheden vrijkomende grond zijn om de vijver gedeponeerd.

Fauna

Naast de waardevolle planten is elzenbroekbos een waar eldorado voor veel soorten vogels, insecten, zoogdieren en amfibieën.

Er zijn geen vogelsoorten die uitsluitend voorkomen in broekbossen, maar deze bossen leveren wel nestgelegenheid en voedsel aan een groot aantal moeras- en bosvogels. Zo hebben wij onder ander aangetroffen: staart- pimpel en koolmees, roodborst, zanglijster, matkop, boomkruiper, boomklever, vink, ekster, merel, grauwe gans, blauwe reiger, gaai, bonte specht, buizerd.

Van zoogdieren hebben we sporen aangetroffen van: bever, beverrat, muskusrat, vos, ree, bosmuis, haas (bosrand),

Broekbossen vormen een ideaal biotoop voor diverse soorten amfibieën. Wij hebben tijdens onze veldonderzoeken alleen de bruine en groene kikker en de gewone pad aangetroffen. Het gebied vormt ook voor andere amfibiesoorten, zoals salamandersoorten of boomkikker een zeer geschikt biotoop en het is niet onaannemelijk dat enkele soorten in de Leunse Paes voorkomen.

Broekbossen zijn rijk aan insecten. In het kader van het veldonderzoek zijn wij echter nauwelijks aan het inventariseren van insecten toegekomen.

Afbeelding 12

Afbeelding 13

Afbeelding 14

In en om de mooie plaats Leunen, één van de 13 dorpen in de gemeente Venray. Leunen “een mooi stil plaats aan het water”. Dat is de betekenis die deskundigen geven aan de naam “Loenen” , wat later “Luenen” is geworden en wat nu “Leunen”. Het water is in de loop der eeuwen voor een groot gedeelte weggestroomd. De mooi stille plaats en de Leunse Paes zijn gebleven.

In en om de mooie plaats Leunen, één van de 13 dorpen in de gemeente Venray. Leunen “een mooi stil plaats aan het water”. Dat is de betekenis die deskundigen geven aan de naam “Loenen” , wat later “Luenen” is geworden en wat nu “Leunen”. Het water is in de loop der eeuwen voor een groot gedeelte weggestroomd. De mooi stille plaats en de Leunse Paes zijn gebleven.